Drie triestige maanden, herfst is ’t land ingewaaid
Ruige regen door de takken, bladeren weggemaaid
In de goot liggen lijken, ongelukkig neergekomen
Ellendig naar beneden getuimeld, leven ontnomen.
Eervol doodgevallen, platgewalst en opengereten
Naamloos achtergelaten, tot de nerven opgegeten
Troosteloze blikken, binnenkort door winter bedekt
Wit-kleurig ingepakt totdat zon haar stralen strekt
In ’t gras, op straat, vastgekleefd op weg naar de riool
Nergens anders zoveel zwaargewonden op de dool
T‘ wordt buiten heel snel donker, ongezellig koud en kil
Iedereen zit achter muren, op vele plaatsen is het stil
Groen wordt geel oranje en zelfs donkerrood
Nazomer ging slapen, maar is nog niet helemaal dood
Elke boomsoort deelt zijn vruchten die net zijn afgekraakt
Gras stopt met groeien, tot de lente opnieuw ontwaakt
Een kleurrijke periode, overschilderd door zwart-wit
Neergestreken bij de open-haard, gesprekken nooit verhit.