Vaarwel
De polen smelten, het water dieper, de vaargeul minder breed, elke dag opnieuw.
De kapitein staart in trance voor zich uit op het ritme van de golvende zee, eenzaam varend op zijn grote onoverzichtelijke oceaan.
Hij denkt aan z’n schip, z’n vracht. Hij weert zich, werkt zich te pletter, elke dag opnieuw
Hij leert bij, wordt groter, passioneel, hebzuchtiger, zelfbewuster, egoïstischer steeds starend in krullende golven, vaak met wind in de zeilen terwijl het witte schuim dat naast z’n boot passeert
Zijn kajuit, het vertrek is te klein geworden want werk en privé zijn tegenwoordig niet meer te scheiden.
Vrij en toch vastgebonden in z’n eigendom, vertrekkensklaar naar zijn bestemming.
Ooit werkte hij op het land, hij vertrok en kwam toe, maar sinds een tijdje blijft hij varen tot de vracht op bestemming is, net als vele “land”genoten.
Niemand kan terug, iedereen wordt meegesleept, uitgebaggerd, golven stuwen hem vooruit.
Eb en vloed zijn woester geworden.
De zee drijft vol lijken.
Weinig tijd om emotioneel en sociaal te ontladen. Zijn logboek staat dagelijks boordevol.
Kleine sloepen vragen veel te veel aandacht. Hij heeft schrik dat z’n matrozen overboord zouden vallen.
Activiteiten in overvloed, altijd drukte op z’n dek.
Het water wordt ijler, honderden schepsels uit de diepzee zwemmen beetje bij beetje naar boven.
Happend naar adem.
Onzichtbaar, maar aanwezig.
Hij leert z’n kinderen veel te vroeg zonder bandjes zwemmen, hij geeft alles wat hij niet kreeg. Materiële hebzucht gniffelt en geniet. Schaamteloos, zonder zorgen.
De zee drijft vol regels, wetten, onvermoeibare bakens en boeien.
Het zout smaakt alsmaar bitterder.
Dat beetje te veel water door het keelgat, spuwt hij uit, tot op de gal.
Zand kriebelt ongemakkelijk tussen zijn tenen. Korreltjes onaangenaam gevoel.
Hij wordt rijker en schaft zich een grotere boot aan.
Welke gezellige haven kan hij nog gemakkelijk binnen varen ?
Op de zeebodem liggen steeds meer wrakken, razend snel van nieuw leven voorzien,
jaar na jaar komt er wat kleur bij, meegebracht door reizigers uit open zee.
Het eigenlijke leven is verdreven, ver weg met golven, vergaan.
Er rest enkel nog dat silhouet, die pijnlijk verdronken hebzucht.
Hier en daar zie je nog een ongebruikte reddingsboei, stevig vastgemaakt aan het dek, wachtend tot zout zich meester maakt.
De Kapitein ziet kleine eilandjes waarop hij af en toe kan rusten.
Westenwind, de wuivende palmen doen hem de gevaren vergeten.
Hij stapt uit z’n machinekamer, gooit het anker, meert aan
en valt in een diepe slaap op dat uitgestrekt wit tapijt.
In z’n dromen slentert hij de onoverzichtelijke vlakte over, op zoek naar een paar vierkante km rust, op zoek naar menselijk contact.
Er vaart een traan uit z’n ogen, langsheen zijn wangen, stervend op z’n lippen.
Iedereen negeert hem.
Z’n Global Position System volledig in de war.
Veel mensen zitten in hetzelfde schuitje.
En toch moeten ze blijven hopen, zoeken naar die rust,
naar die mooie plek om aan te meren
waar stilte z’n schoonheid komt verklappen,
waar ze opnieuw zichzelf kunnen zijn.
Die veilige haven kan niet ver meer zijn.
Alleen… hebben slechts individuen de plek ontdekt.
Die balans in het leven…
Zonder evenwicht, blijft niemand drijven.